In het Nederlandse onderwijssysteem staan we nog steeds knellende parallelle universums toe. En die zijn niet exclusief islamitisch, betoogt Ronit Palache.
Met stijgende interesse en bewondering heb ik de afgelopen anderhalve maand gadegeslagen hoe Lale Gül zichzelf, eerst schrijvend en vervolgens in interviews, ontworstelde aan een streng dogmatische gemeenschap waarin zij zich beroofd voelde van existentiële vrijheden. Vrijheden waarvan wij in Nederland – blijkens de stroom artikelen en polemieken die over haar levensverhaal en boek Ik ga leven verschijnt – lijken te denken dat deze vanzelfsprekend zijn en voor iedereen binnen handbereik.
Mag ik u wakker schudden? Güls verhaal staat helaas niet op zichzelf en is ook niet exclusief een islamitische aangelegenheid, hoewel dat veel mensen die Güls verhaal misbruiken voor politieke doeleinden zal teleurstellen.
Gül is een schrijnend voorbeeld van parallelle werelden die in ons zogenaamd vrije Nederland tot op de dag van vandaag bestaan, mede mogelijk gemaakt door het door velen zo opgehemelde systeem van bijzonder onderwijs. Af en toe laait de discussie even op over artikel 23, dat de onderwijsvrijheid regelt, maar nooit komt men eens tot de enige logische conclusie dat die manier van onderwijs faciliteren, althans in deze vorm, achterhaald is. Artikel 23 draagt bij aan het gevaar parallelle universums te creëren waarin vrijheden van jonge mensen worden afgenomen, nog voor zij weten dat zij deze bezitten.
Net als Lale Gül genoot ook ik dat zogenaamd bijzonder onderwijs. Ik ging naar de joodse basisschool Rosj Pina in Amsterdam en later, een paar deuren verder, naar de middelbare, Maimonides. Deze scholen accepteren uitsluitend kinderen met een halachisch joodse achtergrond, wat wil zeggen dat het een voorwaarde is dat de moeder van het schoolgaande kind joods is volgens de orthodox-joodse traditie. Trots wuifde de school ieder jaar met het onderzoek van Elsevier, waaruit bleek dat het onderwijs daar, net als bij veel gereformeerde scholen overigens, torenhoog scoorde.
Maar die onderzoeken richtten zich uitsluitend op resultaten, niet op andere kwalificaties. Wat bijvoorbeeld niet werd gemeten, was de aansporing van enkele docenten die jahadoet gaven (joodse lessen) vooral binnen de groep te trouwen, want wij joden behoorden toch wel tot een erg bijzonder volk. De geschiedenis van Vietnam is, voor zover ik me herinner, tijdens mijn jaren op Maimonides nooit voorbijgekomen, die van de Tweede Wereldoorlog en het ontstaan van Israël onevenredig vaak.
‘Normale mensen’
Los van de school zag ik diezelfde mensen op de andere plekken waaruit de minikosmos van een kind uit een traditioneel joods gezin bestaat: thuis, op de joods-zionistische en religieuze jeugdvereniging Bnei Akiva (‘De ster van de Thora zal voor je schijnen’, leert het clublied), op de joodse tennisclub Maccabi, het joodse kinderkoor, en, op zondag, extra joodse les (waar mij werd ingepeperd dat toeval niet bestaat).
Tot mijn 18de, toen ik ging studeren, had ik eigenlijk nooit ‘normale’ mensen ontmoet. Af en toe kwamen ze binnen middels televisie en later internet, een voor sommigen, ook in het Nederland van nu, verboden luik naar de boze buitenwereld. En nee, ik bedoel daarmee niet dat joden geen normale mensen zijn. Ik bedoel dat het allemaal mensen waren met hier een daar een enkele variatie, maar verder vrijwel identiek in hun opvattingen en gemeenschapszin.
De sociale controle was aanzienlijk in de traditioneel-joodse wereld waarin ik opgroeide. Iedereen wist wie een verhouding had met wie, wie geen maagd meer was, een abortus had ondergaan, wie niet kosjer at, wie homo was en – God bewaar – een váderjood!
Dat het zo verstikkend voelde, realiseerde ik me eigenlijk pas met terugwerkende kracht. Toen ik me door mijn studie leerde bewegen in de seculiere, ‘normale’ wereld en ik woorden probeerde te vinden voor de gevoelens die ik al die tijd wel had, maar nauwelijks kon beschrijven. Woorden die zouden kunnen uitdrukken wat het eigenlijk voor wereld was geweest waarin die eerste achttien jaren van mijn leven zich hadden voltrokken. Het vocabulaire ontbrak simpelweg.
Ik moest er onlangs weer aan denken, toen ik de getuigenissen hoorde van de kinderen van Ruinerwold die zó afgeschermd hadden geleefd dat ze nauwelijks een eigen taal hadden. Ik leerde door mijn aangeboren nieuwsgierigheid een werkelijkheid zonder specifieke regels kennen. Eén zonder collectief trauma, spijswetten, 613 ge- en verboden. Een onbevangen, vrije wereld met eindeloze mogelijkheden.
Ik realiseerde me hoe ik me, mijn tolerante ouders ten spijt, in bochten had moeten wringen voor op het oog futiel lijkende zaken als het eten van een niet-kosjer broodje ossenworst, het bedenken hoe ik wereldkundig zou maken (dat wil zeggen: in de gemeenschap) dat ik een niet-Joodse vriend had en hoe ik steevast een sjaal over mijn hoofd knoopte om niet herkend te worden als ik op zaterdag stiekem met de auto door de Van Boshuizenstraat in Amsterdam-Buitenveldert reed, het kloppend hart van Joods Nederland. Ik voelde me, vooral na dat broodje ossenworst, onoverwinnelijk. Bevrijd! Het werd de soms pijnlijke ontmanteling en deconstructie van wat tot dan toe mijn ‘werkelijkheid’ was geweest.
Gelukkig is mijn worsteling redelijk beperkt gebleven vanwege die al eerder genoemde ouders. Bij ons thuis was geen sprake van een overdreven hoeveelheid taboes. Bovendien waren zij empathisch genoeg om te begrijpen hoe mijn spagaat tussen de gewone wereld en die van de Van Boshuizenstraat voelde. Lang ben ik boos geweest op mijn vader, die de terreur van religie aan den lijve had ondervonden vanwege zijn eigen, door de oorlog getekende ultraorthodoxe, opvoeding.
Later begreep ik dat hij niet bereid was het jodendom volledig los te laten en dat hij een keuze maakte die onbedoeld dezelfde beknelling tot gevolg had die hij jarenlang zélf had ervaren. Maar hij dacht dat hij een light versie had gekozen, dus erg kwalijk kon ik het hem op den duur niet nemen. Een deel van de beknelling zit uiteindelijk ook in de beleving. En beknelling vinden mensen ook in een andere omgeving, zónder religie.
Autonome breinen
Hoe anders is dat voor meisjes, inmiddels vrouwen, als Lale Gül, voor kinderen die opgroeien bij ouders die niet ontvankelijk zijn voor de autonome breinen van hun kinderen. Breinen wars van regels, wars van dogma’s. En voor hen die naar christelijke scholen gaan, waar het ondertekenen van homoverklaringen geoorloofd is binnen ons democratisch bestel en, zoals deze week bekend werd, het onder dwang uit de kast moeten komen, zoals bij de Gomarus Scholengemeenschap.
Ouders mogen zelf weten hoe ze hun kinderen opvoeden. Toch zit daar een grens aan. Als een kind geslagen wordt, staat jeugdzorg op de stoep. Maar hoe vinden de instanties kinderen aan wie wordt verteld dat ze hoeren zijn als ze verliefd worden op een jongen? Dat ze worden gestraft als ze masturberen (als daar überhaupt al over gesproken wordt), dat ze zullen branden in de hel als ze homoseksueel zijn of voor wie sjiwe wordt gezeten (joods rouwritueel) bij de wens gemengd te trouwen?
We hebben in Nederland gevochten voor vrijheid, óók voor de vrijheid van religie. Maar als de vrijheid van de een de vrijheid van de ander in de weg staat, is de balans zoek. Al zullen er altijd filosofische bijgoochems beweren dat je pas echt vrij bent als je weet waar de grenzen liggen.
Af en toe geven Netflix en andere streamingdiensten een inkijkje in de werelden van streng religieuze stromingen. Onlangs nog met Unorthodox, een verfilming van de gelijknamige bestseller van Deborah Feldman over haar ultraorthodox joodse leven in New York, en Shtisel.
Bij mijn ouders trok ik op mijn 16de Chaim Potok uit de boekenkast en dompelde ik mij onder in de wereld van de chassidim en las ik in het boek My name is Asher Lev over de drang van het hoofdpersonage te willen schilderen, wat in dat milieu bepaald niet wordt aangemoedigd, zoals niets uit de ‘gewone’ wereld. Al twintig jaar lees ik hongerig de memoires en romans van zogeheten uittreders van allerlei gezindten. Op jonge leeftijd fascineerden die verhalen me al mateloos. Nu weet ik pas waarom.
Eigen Stem
Kom ik zelf uit zo’n extreme gemeenschap? Nee. Bij mij viel het zelfs alleszins mee. Een paar straten verder van het Maimonides, op het Cheider, de ultraorthodoxe joodse school, was er pas écht sprake van wereldvreemdheid. Daar kregen meisjes en jongens gescheiden onderwijs en tekenden docenten rokjes op illustraties in schoolboeken van meisjes die broeken droegen. Een vriendinnetje daar werd ooit naar huis gestuurd omdat ze lakschoenen aan had die haar onderbroek weerspiegelden. Voel ik desondanks herkenning bij de verstikking van de groep, de voorgeschreven regels en dogma’s, de sociale controle, de angst voor het buiten hangen van de vuile was, de impact van bijzonder onderwijs? Ja. Zelfs terwijl ik dit stuk schrijf en allang een eigen stem gevonden heb, voel ik de, inmiddels imaginaire, groep nog over mijn schouders meekijken.
Maar die angst is van een compleet andere orde dan die Lale Gül ten deel is gevallen, met doodsbedreigingen aan haar adres. Een huiveringwekkend antwoord op pogingen van een twintiger zichzelf met denken en schrijven te bevrijden.
Een jeugd hoort meer horizon te bieden dan uitsluitend de Van Boshuizenstraat en de koranschool van Milli Görüs. Als thuis het niet biedt, moet er ten minste één plek zijn waar het bestaan niet doorspekt is met doctrine. Juist in Nederland, waar we ons zo vrij kúnnen wanen. Schaf artikel 23 af of pas het op zijn minst drastisch aan. Wil je je kinderen religieus opvoeden, dan kan dat thuis, in de kerk, de synagoge, de moskee of met lessen buiten schooltijd. Niet gesubsidieerd door de overheid. Gooi érgens in een kinderleven de luiken naar de buitenwereld open, zodat dat kind zelf kan toetsen wat de rest van de (seculiere) wereld te bieden heeft en het daarmee een waarachtige keuze krijgt.
Laten we Lale Gül steunen om de juiste redenen, namelijk dat zij recht heeft op vrijheid, bescherming, ontplooiing, op schrijven en ongelovigheid. Wie haar aanvalt en bedreigt, valt niet alleen vrije geesten aan, maar alle Nederlanders.
Ronit Palache is journalist en onlangs begonnen met een promotie-onderzoek naar joodse,
islamitische en christelijke geloofsverlaters in Nederland.
Dit artikel verscheen in De Volkskrant, 30 maart 2021
Ilonka Sinkeldam
30 maart 2021 at 10:05
Dag Ronit, dankjewel voor dit prachtige en herkenbare artikel. En wat goed om te lezen dat je met een promotie-onderzoek bezig bent naar joodse, islamitische en christelijke geloofsverlaters in Nederland. Ik weet zeker dat daar veel belangstelling voor zal zijn. Ik ben zelf ook een geloofsverlater en weet dus dat het opgroeien in een gesloten geloofsgenootschap impact heeft op de rest van je leven. Ik kan je het boek ‘apostelkind’ van Renske Doorenspleet warm aanbevelen. Zij verweeft archiefmateriaal en persoonlijke herinneringen tot een indringend verhaal over opgroeien in het apostolisch genootschap.
Jacques Barth
12 april 2021 at 13:33
Beste Ronit,
Laat je niet ontmoedigen door alle onduidelijkheid binnen het Nederlandse Jodendom en al die(bestuurlijke) machers die elkaar naar het leven staan. Zelf heb ik ook op Rosj Pina en het Maimonides gezeten, zelfs nog een jaar Yeshiva University gedaan. Jarenlang levend in Canada en Los Angeles maakte van mij, afkomstig uit het zware op Oost-Europese leest geschoeide Jodendom, tot een modern orthodoxe Jood. Veel van ons gaan een heel persoonlijke weg. Het zware verleden maakt het vaak niet makkelijk. Zeker niet omdat oordelen nogal makkelijk klinken in de beperkte Joodse kringen (bij. NIW), het is veelal gebaseerd op onkunde. Ga gewoon jouw eigen weg. Namens The Descendants of the Shoah Holland, Jacques D. Barth