Een van de meest memorabele middagen ooit bracht ik door met Tim Krabbé bij schaaklegende Harry Goldsteen aan wie ik de titel van mijn eerste boek, Ontroerende onzin, ontleende. Harry is vorige week gestorven in het bejaardenhuis Beth Shalom. Niemand bracht zo helder, intellectueel, tragisch en humorvol tegelijk voor het voetlicht hoe complex en ambivalent het is om joods te zijn. Ook de NRC besteedde aandacht aan het schaakgenie, de Geweldige Goldsteen, Dag lieve Harry, prachtmens. (Harry Goldsteen 26 juli 1938-5 juni 2021)
In 2016 maakt ik onderstaand interview met Harry voor mijn boek Ontroerende Onzin.
Wat ze met het jodendom had weet ik eigenlijk niet. Ik weet vooral dat ze thuis de leiding had, mijn moeder. En dat er 71 familieleden van me zijn omgekomen in de oorlog. Inclusief zij, mijn vader, opa’s en opa’s neven en nichten. Ik groeide daarom op bij een tante, de enige andere overlevende, een zus van mijn vader. Maar ik kon me niet handhaven in dat gezin, lag voortdurend in de clinch met mijn oom, waardoor ik terechtkwam in joodse weeshuizen. Of dat een leuke tijd was? Ik heb nooit een leuke tijd gehad, maar of dat door de oorlog kwam weet ik niet. Ik ben een heel somber mens. Wel vond ik een grote passie in het schaken, waarmee ik in de jaren vijftig de derde plaats van Nederland behaalde. Als ik een schaakprobleem wist te creëren was ik even gelukkig, euforisch, zou je kunnen zeggen. Tijdens mijn jaren in de weeshuizen – ik zat er lang – ging ik naar de net heropende sjoel in Amsterdam-Oost. Het interieur was in de oorlog volledig verwoest. Elke sjabbat ging ik daarheen, al wist ik nergens van, want van huis uit kreeg ik slechts het minimale mee en ik dook onder bij gereformeerde mensen. In Oost ontmoette ik de daar aangestelde rabbijn Drukarch, die mij eruit pikte om les aan te geven. Hij zag iets in me. Jaren kwam ik elke zondag een uur bij hem om te leren. Het was het enige waar ik mijn best voor deed. Ik werd acuut streng orthodox. Ja, ik geloofde in het scheppingsverhaal van de Thora en daar is in zekere zin veel van overgebleven. Toch gooide ik mijn talles weg toen ik 17 was. Ik zei tegen Drukarch dat ik niet meer geloofde. Daarna zag ik hem nooit meer. Ik miste het contact en die lessen, maar joods bleef ik. Je kunt er niet voor kiezen, blijft het altijd. Die onzin van het jodendom emotioneert me zeer. Al mijn gevoelens zitten erin. Maar als ik mijn moeder spreek, zonder dat ik stemmen hoor of zo, speelt het jodendom geen gedefinieerde rol. Dag moesje, zeg ik dan. Dag kind, antwoordt ze. Wanneer zien we elkaar weer? Gauw. Ik geloof wel dat dat waar is, ja. Hier in Beth Shalom kom ik wel eens in sjoel. Op uitnodiging van iemand die ik hier de eerste dag ontmoette. Toen ik mijn talles weer aandeed roerde me dat. Ik ken tenslotte al die gebeden uit mijn hoofd. Hij zegt dat ik een typisch joodse man ben. Ik kan dat alleen maar ondergaan, maar ik denk dat hij gelijk heeft. Nu ik op weg naar de dood ben is het enige waar ik bang voor ben het oordeel van Hakadosj, Baroech Hoe. Mijn hele leven heb ik een strijd gevoerd met het wel of niet bestaan van iets wat God wordt genoemd. Ik weet 99 procent zeker van niet, maar ik kan maar niet kiezen. Nog steeds niet.
Thomas Simon
17 augustus 2021 at 12:00
Beste Ronit, wij kennen elkaar niet, maar via via ken ik jouw ouders, eigenlijk alleen jouw moeder. Vandaar mijn amicale aanhef. (Ingrid is bevriend met mijn schoonzus, Saskia Simon-Themans. )
In de jaren 70 was ik (jaargang 1951) zeer bevriend met Harry. We trokken veel met elkaar op. Hij was als een grote broer en ik vermoed dat ik voor hem zoiets als een jongere broer was. In principe zou hij mij (beter) schaken leren, maar het liep uit op hoofdpijn en tenslotte een afkeer van schaken. Zijn brein was niet alleen veel groter, maar in zijn speelsheid ook een tikje kwaadaardig. We bezochten cafés en daarna ook nachtcafés, waarna ik hem tegen het ochtendgloren naar huis bracht in de Leidsekruisstraat. Behalve schaken heb ik heel veel van hem geleerd, en wie weet, misschien zelf wel wat van schaken. Onze verhouding was open, vol vertrouwen, ik vermoed dat dat – voor zover mogelijk – wederzijds was.
Zoals dat gaat, in de loop der jaren groeide ik van hem weg, vriendinnen, maar ook het besef dat ik niet moest blijven steken in het overweldigende joodse verdriet en de sublimatie daarvan, Ik was per slot van rekening nog jong.
In de tweede helft van de jaren 80 werkte ik voor het CIDI en kwam nogal eens op TV. Op een avond belde Harry en ik kreeg de dubbele gewaarwording dat het goed met hem ging (ik meende te begrijpen dat hij met zijn grote liefde Inez van den Bergh leefde), maar anderzijds beluisterde ik in zijn waarderende woorden voor mijn TV-optredens ook een zekere agressie. We kwamen niet verder. Jaren later stond ik met mijn 3 jarig zoontje op de stoep en daar kwam Harry op de fiets. We spraken en bij het afscheid zei mijn zoontje plotseling ‘dag Harry’ en zwaaide. Mijn zoontje draaide normaal gesproken zijn hoofd om als iemand hem niet beviel of ging wat anders doen als hij het niks vond. Kortgezegd, Harry had zijn kosher stempel gekregen.
Vorig jaar ging ik naar hem op zoek op Internet en kwam tot mijn grote geluk jouw interview met hem tegen. Wat een juweel!! Zijn openheid jegens jou, laat zien – voor mij in elk geval – dat je zijn vertrouwen hebt gekregen en dat alleen al is een getuigschrift voor jouw niveau. Ik lees nu dat je met Tim Krabbe was, maar alla, ik schrijf dit fantastische interview toch allen op jouw conto. De foto is natuurlijk goddelijk. Naderhand heb ik jou een of twee keer op TV gezien en ook jouw stukje over Spinoza in NRC van gisteren bevestigen mijn eerste indruk: je bent een kei!
Toen ik bovenstaande intro las, hoopte ik dat iets te lezen over Harry’s laatste jaren. Nadat ik jouw interview had gelezen, wilde ik eigenlijk Beth Shalom bellen en vragen: heeft Harry Covid overleefd? Een op de vier bewoners van dat tehuis is immers overleden. Maar beter leek het me te wachten tot ik gevaccineerd zou zijn. Kort daarop las ik het stukje van Hans Rhee. Vanaf dat moment wil het hoofdstuk Harry maar niet afgesloten zijn.
Daarom deze lange mail aan jou . Zou jij over een foto beschikken, of informatie over zijn laatste jaren, dan zou je mij daar een groot plezier mee doen. Maar hoe dan ook, je hebt me al dat prachtige interview gegeven, waarvoor mijn grote dank.
Met vriendelijke groet,
Thomas Simon .(voor jouw moeder waarschijnlijk: Tom)